The Sound of the '70s & '80s
Rampenfilms & blockbusters
Jonge filmmakers bleven aanschoppen tegen wereldproblemen als oorlog, politieke schandalen, werkloosheid en milieuvervuiling. Het leidde tot monster- en rampenfilms met soundtracks die je in je bioscoopstoel lieten meetrillen. De desillusie in Apocalypse Now (Francis Ford Coppola, 1979) was onontkoombaar, dankzij de combinatie van elektronische filmmuziek met popnummers van onder andere The Doors.
In de jaren '70 probeerden filmstudio’s zo veel mogelijk publiek te trekken met grote sterren in de hoofdrollen. Een voorbeeld van zo’n blockbuster is Jaws (Steven Spielberg, 1975). Ook een swingende soundtrack was belangrijk voor de omzet, het liefst met veel popmuziek. Zonder de muziek van de Bee Gees zou Saturday Night Fever (John Badham, 1977) nooit zo populair zijn geworden. Maar dat betekende niet het einde van de traditionele filmmuziek: in sciencefictionfilms als Star Wars (George Lucas, 1977) bood een groot symfonie-orkest houvast in de eindeloos lege ruimte. Ook bij de revival van Disney-musicals als Aladdin (Ron Clements & John Musker, 1992) zijn grote orkesten en hitsongs niet weg te denken.
Ondertussen maakte Europa eigenzinnige films met eigenzinnige soundtracks. De Nederlandse film bleef klein, maar ook hier werd opvallende filmmuziek geschreven. Fietsen door Amsterdam veranderde voorgoed door de soundtrack van Turks Fruit (Paul Verhoeven, 1973)
En toen was daar ineens de cd. Het schijfje betekende rond 1990 het – tijdelijke – einde van de langspeelplaat en daarmee van de platenhoes. Maar niet van de soundtrack: film en muziek zijn nu eenmaal voor altijd met elkaar verbonden.